Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom
’t Schaliënhof
|
In Avermaat even voor de Vaartstraat staat het Schaliënhof. Op deze hoeve woont Fons D’heer met zijn vrouw Valerie Van De Vondel. Ieder jaar pakt de wijk Avermaat uit met de mooiste kerststal van Zele en al 25 jaar genieten het kerstekind & C° van de gastvrijheid in de tijdelijke B&B van Fons & Valerie. Fons is een geboren verteller, maar ik moest hem toch serieus overtuigen om zijn verhaal te doen. Na enige weken bedenktijd kreeg ik toch zijn ja-woord.
Op een grijze winterdag trok ik dus naar Avermaat. De boerderij oogt wat verlaten, veel leven in de brouwerij is er niet te bespeuren, enkel een Duitse herder kijkt verveeld op als ik op het erf kom. In de woonkamer vind ik Fons en Valerie. En daar krijg ik zijn verhaal te horen. En niet alleen zijn verhaal, ik kreeg er nog een brokje geschiedenis en een cursus boeren gratis bovenop.
Een hof met een geschiedenis Onze hoeve zou gebouwd zijn in 1630 en pas in de jaren 1760-1770 in het bezit gekomen zijn van onze familie. Ludgerus Vercauteren moet toen de boerderij gekocht hebben. Opvallend is dat de boerderij altijd overgegaan is van vader op dochter. Op de boerderij woonden in al die jaren de families Vercauteren, D’hooge, De Beule en pas de laatste twee generaties de familie D’heer. In de loop der jaren is de boerderij verschillende keren verbouwd, pikt Fons in. Wij hebben in 1973 het oude woonhuis afgebroken en bij die afbraak vonden we afgeschermde zolderruimtes waarop we tot onze verbazing nog een aantal kerkelijke attributen vonden (misboeken, tabernakel, kazuifelstaander). Een bewijs dat ten tijde van de Boerenkrijg op de boerderij in het geheim de mis werd opgedragen. De vondsten hebben we geschonken aan het Boerenkrijgmuseum in Overmere. |
Roots & School Ik ben hier op ’t Schaliënhof geboren, gaat Fons verder. Mijn vader was Jozef D’heer (1900-1969) en mijn moeder Céline De Beule (1893-1980). Ik ben de jongste van vier: Agnes (1926), Julienne (1927), Wilfried (1929) en Alfons (1931). Mijn schoolcarrière begon, lacht Fons, hoe kan het ook anders, in de universiteit van Avermaat. Juffrouw Bertha De Smedt had in die tijd de kleuters onder haar hoede, juffrouw Cordule nam het eerste en tweede leerjaar voor haar rekening en juffrouw Marie Van Acker de leerlingen van drie en vier. Daarna moesten wij naar ’t dorp voor het vijfde en zesde leerjaar. Van die tijd herinnert Fons zich niet zo veel meer behalve die ene anekdote met dat bootje. In de kleuterklas, vertelt Fons, had ik een bootje van papier gemaakt en na schooltijd wou ik eens uittesten of dat ook kon varen. Op de hoek van Avermaat en de Frans Roomsstraat lagen in die tijd rootputten, de ideale plaats dus om mijn bootje te water te laten, zegt Fons. Ik viel er met mijn klikken en mijn klakken in het water en ik heb verdomd veel geluk gehad dat Alfred De Krijger voor het raam zat te naaien en me uit het water haalde of ik had hier niet meer gezeten. |
Voor het vijfde en zesde studiejaar trok ik naar ’t Kapellestraatje. Eerst zat ik bij Theo Van Driessche en in het zesde bij Silveir Latheir. Latheir, dat was ne meester naar mijn hart, zegt Fons, daar heb ik veel bij geleerd. Op mijn twaalfde stuurden mijn ouders me naar de landbouwschool in Sint-Niklaas. Dat was dik tegen mijn goesting, bekent Fons, maar ze wilden malgré dat ik verder studeerde. Ik had eigenlijk een hekel aan ’t school, ik was een boerenkind en wilde buiten, buiten en nog eens buiten. Ik was intern in Sint-Niklaas en dat beviel me echt niet. We kregen veel theorie en weinig praktijk en voor de rest ging het er daar erg godvruchtig aan toe plus dat die broeders streng waren in ’t kwadraat. Als ge iets mispeuterd had, kuisten ze jou daar eens af zodat je een tijdje voorts kon, lacht Fons. Ik was de gelukkigste jongen van de wereld toen mijn vader zei dat ik op mijn vijftiende thuis mocht blijven. Boeren leerde niet op school, gaat Fons verder, boeren dat moet in jou zitten, met de beesten, met de planten omgaan dat zit in je genen. |
Jeugd En daarnaast hadden we in de zomer de sportfeesten en niet te vergeten de ruiterij. Ik was echt gebeten door de paarden en als jonge gast was dat mijn lang leven. We hebben met de ruitervereniging schone momenten gehad, maar ook een paar keer chance gehad als er een paard op hol sloeg. Ook waren we sociaal geëngageerd. Zo hebben we daadwerkelijk meegeholpen aan de acties van de spekpater, Werenfried Van Straaten, die voedsel inzamelde voor de verdreven Duitsers in de Oost-bloklanden. Ik ben ook in ’t leger geweest, vervolgt Fons. Onze Wilfried zag het leger niet zitten en ik zei dat ik in zijn plaats wel zou gaan. Ik deed dat met veel plezier en heb al bij al een schone tijd gehad in Duitsland. Ik kreeg een opleiding bij de grenadiers in Aken en daarna werd ik ordonnans van de commandant in Monchau. Dat was een schoon jobke. Op een dag vroegen ze vrijwilligers om een opleiding van zes weken als commando te volgen. Ge durft uw vinger niet opsteken, zeiden sommigen, en dat moesten ze juist tegen mij zeggen. Ik stak mijn vinger op en voor zes weken verhuisde ik naar ‘Dardennen’ voor mijn opleiding. De rotsen in Marche-les-Dames… de Fons heeft er op gezeten en ik haalde mijn groene muts. Onze Wilfried had echter malchance want toen ik binnen was, werd de wet op broederdienst afgeschaft en moest hij toch nog naar ’t leger. |
Trouw Het was niet onmiddellijk de grote liefde, bekent Fons. Mijn vrouw woonde in Overmere en op een avond stapte ik op mijn fiets en reed er naartoe, maar ik durfde niet aankloppen. Twee weken later heb ik nog eens geprobeerd en toen waren ze juist aan het melken en had ik meer geluk. Verkeren was een groot woord in onze tijd. We zagen elkaar enkel op zondag, de ene week van in de namiddag, de andere week enkel ’s avonds want ik moest thuis nog melken en voederen om de twee weken. Onze verkering is eigenlijk maar goed begonnen toen we met de MIJARC (Mouvement International de la Jeunesse Agricole et Rurale Catholique) naar een internationaal congres gingen in Lourdes-Frankrijk. Daar zijn we samen beginnen babbelen over onze toekomst want dat was niet simpel als je wil boeren en er nog kandidaten zijn. We hebben drie jaar verkeerd en in 1960 zijn we getrouwd. Onze Wilfried ging boeren in Overmere en we hebben alles wat er was eerlijk verdeeld. Mijn vrouw en ik zijn dus thuis binnengetrouwd maar dat heeft nooit problemen gegeven. We kregen net als mijn zussen en mijn broer vier kinderen, zegt Fons. Op vijf jaar tijd waren er Hildegard (1961), Geertrui (1963), Siegfried (1964) en Koenraad (1966). Ons Hilde en ons Geertrui studeerden allebei voor verpleegster. Hilde woont met haar man in Bonheiden en heeft drie kinderen. Geertrui is ingetreden bij de focolarebeweging en actief als missionaris. Ze woonde al in Italië, Zwitserland, Canada, België en sinds onlangs in Rome. Onze Siegfried kreeg een technische opleiding. Hij werkte jaren in een drukkerij en daarna als grafmaker op het kerkhof in Zele. Sinds een jaar of vijf is hij verantwoordelijk voor alle kerkhoven van groot Dendermonde. Hij woont samen met zijn vrouw en zijn twee kinderen in Zele. Onze jongste, Koen, had net als ik een hart voor het boeren. Hij was enkele jaren actief in de onderlinge bedrijfshulp en heeft daarna een boerderij gebouwd in de Vaartstraat. Koen heeft drie zonen. |
Vier op een rij: Siegfried, Hildegarde, Koenraad en Geertrui Fons & Valerie met hun kleinkinderen: |
Cirkel | ||
Toen ik van school thuisbleef, hadden we een stuk of vijf-zes koeien, herinnert hij zich. Onze boerderij was niet zo groot maar we hadden veel hofland en dat was een voordeel. Ik heb van mijn vader enorm veel geleerd, zegt Fons, ’t was een strenge maar fantastische leermeester. Mijn broer is thuis gebleven tot zijn 31 en ik tot mijn 29 en in die periode is onze boerderij sterk gegroeid. Toen ik trouwde, hadden we een twintigtal koeien, herinnert Fons zich. Vandaag is het in de landbouw bijna allemaal computer wat de klok slaat. Ooit was het anders als ik Fons hoor vertellen. En in een ‘notendop’ krijg ik een snelcursus ‘boeren'. Het wintergraan (tarwe, gerst en rogge) was in het achterjaar gezaaid en in het voorjaar was er dan het zomergraan (tarwe, gerst en haver), de bieten en niet te vergeten het vlas. Voor vlas was het hier in Zele wreed goede grond, zegt Fons, maar wij zaaiden nooit voor 25 maart, de feestdag van Maria Boodschap. |
Tegenwoordig komen de boeren bijna niet meer uit hun tractor, gaat Fons verder, maar in mijn jeugd gebeurde alles met het paard maar vooral met de hand. Aan bieten en patatten planten was er veel werk. Ploegen deden we met het paard maar vooral bemesten was corvee. Hoe dikwijls dat dat mest door de riek ging voor het op den akker lag… Bieten werden met een machientje geplant, maar de aardappelen was met de hand en daarna werden alle voren met de voeten platgetrapt. We werkten niet bij de firma ‘rap en agauw’. Bij ons vader moest het just zijn, die was op alles heel secuur en we kregen onder ons voeten als het niet naar zijn gedacht was. Een ander schoon werkje in het voorjaar was het wieden van de scholm in de wintertarwe. Scholm is een grassoort die sneller groeit dan het graan en ook sneller in het zaad schiet. In het voorjaar kon het soms koud en nat zijn en dan op je knieën met een zak op je rug, er waren plezanter dingen. We zijn hard opgebracht, voegt Fons er aan toe, en dankzij die opvoeding waren we plooibare wissen, die wisten wat werken was. |
Rond de feestdag van de heilige Antonius (13 juni) werd er gehooid in de meersen. Half nacht trokken we er op uit om te maaien met de zeis zodat we alles konden open gooien als de zon opkwam. Wij hadden de eerste maaimachine in Zele, herinnert Fons zich, daarvoor gebeurde alles met de zeis. Na het hooien werd het vlas getrokken en bleef het een tijd op den akker liggen. Daarna werd het gerepeld (ontdoen van de zaadbolletjes) en dan werd het geroot. Wij hadden zelf een rootput, vertelt Fons, maar boeren die dat niet hadden huurden een rootput van een andere boer. Na het roten werd het vlas gedroogd en werd het op een vage gestapeld en verkocht. |
In de zomer werd het graan geoogst en eens het graan af was, werden er rapen gezaaid. Een dankbare vrucht, weet Fons, want die kwam snel uit. Na den ‘oest’ was het tijd om de patatten te rooien. Eerst gebeurde dat met de hand, later hadden we een rooimachine, zegt Fons. De vrouwen en kinderen werden ingeschakeld om patatten te rapen en ’s avonds stond de akker vol met een regiment zakken die dan nog moesten geladen worden en naar huis gevoerd worden. In september werd er een tweede keer gehooid en dan was de cirkel rond. |
Paard & tractor Ons vader moest niet weten van een tractor, zegt Fons. Tot in 1975 heb ik met paarden gewerkt én ik deed dat doodgraag. Ik was nen echte paardenzot van in mijn jeugd. Paarden alles leren, dat was mijn lang leven, gaat Fons verder. Ik had altijd een goed ‘handpaard’ (lees een paard dat goed luisterde) en dat spande ik samen in met een ‘groen’ paard (een paard dat alles nog moest leren). Ik legde die dan aan zwaar materiaal en ik reed met hen tot hunne rekker af was. En zo leerde dat groen paard wat het moest kunnen. Hoeveel paarden ik zo heb opgeleid, dat weet ik met de beste wil van de wereld niet meer, maar ik had daar voldoening van. Veel van die paarden verkocht ik dan aan andere boeren die een paard zochten. Ik heb nooit een paard verkocht dat niet goed geleerd was en al bij al verdiende ik er een schone stuiver aan. Maar, voegt Fons er aan toe, zo’n paard leren is niet simpel en ge moet ne ‘klinkse’ man zijn en op alles voorzien zijn, want ze durfden soms bokkensprongen maken. In 1976 heb ik dan uiteindelijk een tractor gekocht met het nodige materiaal: ploegen, maaier, hooikeerder, beervat… en was mijn paardenverhaal uit. |
Boeren Al mijn koeien liet ik ‘bezaaien’ (lees insemineren) met zaadcellen van stieren met naam. Er was veel vraag naar jonge stiertjes en die kweekte ik om te verkopen. Als zowel de vader als moeder wat naam hadden, kreeg ik er een schone prijs voor. Ik heb ook lang meegedaan aan veeprijskampen, zegt Fons, zelfs in Brussel, Beveren en Scheldewindeke én ik heb veel eerste prijzen behaald. Ook ben ik nog keurmeester geweest voor dit stamboekvee, maar dan altijd in andere streken. |
Ook, gaat Fons verder, ben ik meer dan 20 jaar secretaris geweest van de onderlinge bedrijfshulp. 1974 was ongetwijfeld een memorabel jaar. In de herfst van dat jaar heeft het meer dan 80 dagen geregend en viel er dubbel zoveel water als normaal. Alle maïs moest toen met de hand van die verzopen akkers gehaald worden, dat was echt niet te doen. Tot in december hebben we negen zondagen bij andere boeren gaan helpen om die maïs van de akker te krijgen, dat was echt niet te doen. |
In 1989 ben ik gestopt, zegt Fons, onze Koen wou zelf boeren en hij heeft onze melkquota gekregen. Hij heeft hier wat verder op den Heirweg in Berlare een nieuw melkveebedrijf gestart. Onze Koen heeft de microbe om te boeren van mij geërfd, zegt Fons, en hij doet dat goed. Hij heeft bij de 60 melkkoeien en wat hij ook doet, hij is secuur op alles, ’t moet just zijn! |
Pensioen |
| |
Fons is dus al 27 jaar met pensioen. Maar dat betekent niet dat hij op zijn lauweren rust. Ik werk nog graag, bekent Fons, als mijn kinderen me bellen, op ’t eerste woord sta ik klaar om ze te helpen. Gratis, belangeloos en voor niets. Natuurlijk help ik het meest bij onze Koen, zegt Fons. Ik ben wel 84, maar ik rij nog altijd met de tractor. Ik ploeg nog met die nieuwe. Die is volledig computergestuurd en daar moet je je verstand bijhouden, zegt Fons, want als je op het verkeerde knopje drukt, zit je in de beek. ’t Is niet zo simpel, maar ik heb heel mijn leven moeten bijleren. Als ge uwen boterham wil verdienen moet je je kopke gebruiken en goed peinzen hoe dat je dat aanpakt én zoveel mogelijk zelf doen, daar spaar je veel geld mee uit. |
Als ik niets te doen heb, ga ik stappen om te kijken of alles in orde is en ik zie altijd wel iets: iets wat de loonwerkers in hun haast over het hoofd gezien hebben, mollen die moeten gevangen worden… En ik wandel regelmatig naar de Schelde om naar het water of de vissers te kijken en als ik nog tijd heb, zeg ik tegen mezelf: ga nog maar een ‘prochie’ verder. Ook het weer hou ik goed in de gaten. Ik luister naar het weerbericht, kijk van waar de wind komt, sla de maan gade en kijk op mijn barometer. Als onze Koen wil maaien of zoiets, zal hij altijd vragen: ‘Va, wa peinsder van?’ Ik ben er meestal op, zegt Fons in alle bescheidenheid. |
Naast wandelen heeft Fons nog een tweede passie: kaarten. Iedere woensdag kaart hij bij Okra in Huivelde en op vrijdag gaat hij wiezen in ‘De ontmoeting’, het café van Ziac. Ik kaart verdomd graag en onze Koen weet dat. Hij zal me nooit vragen op woensdag of vrijdag om een handje toe te steken, want zijn va moet dan gaan kaarten. Fons en Valerie hebben ook al een stukje van de wereld gezien. Met Zelenaars zijn ze meegereden met het hulpkonvooi voor Roemenië. Toen hun dochter Geertrui in het Noorden van Italië woonde, reden ze er met de auto naar toe. Verder bezochten ze haar in Zwitserland, in Rome en zo maar eventjes negen keer trokken ze naar Canada. De laatste keer was dit gecombineerd met een bezoek aan New York en het noorden van de Verenigde Staten. Aan al die reizen hielden Fons en Valerie mooie herinneringen over. Valerie is voorzitster van Okra-Huivelde en actief in het buurt- & kerkcomité van Avermaat. Stilzitten is een woord dat niet in het woordenboek staat op ’t Schaliënhof. De specialiteit van Valerie is bakken. De taarten die ze voor verschillende verenigingen al gebakken heeft zijn niet te tellen, om dan nog niet te spreken van de wafels… |
Ook de kerststal van Avermaat vindt ieder jaar een thuis in het Schaliënhof. Ja, zegt Fons, die stal stond toch leeg en Freddy De Krijger kwam op de proppen met het idee om die in de kersttijd in te richten als kerststal. Het is allemaal begonnen in 1991 en dit jaar was het al de vijfentwintigste keer. Daar zijn we best fier op, zegt Fons, en ge kunt u niet voorstellen hoeveel bezoekers dat ieder jaar lokt. 15 augustus is voor Fons en Valerie een echte hoogdag. Het buurt- en wijkcomité organiseert al jaren het oogstfeest met een tractorwijding. Vroeger gebeurde dat op de weide tegenover de kerk van Avermaat. Zeven jaar geleden werden er huizen gebouwd en zochten ze een nieuwe locatie, vertelt Fons, en wij presenteerden onze weide. Ieder jaar zakken zo rond de 500 mensen af naar ’t Schaliënhof voor de eucharistieviering, de tractorwijding en natuurlijk ook de receptie achteraf. |
Voor ons is dat één van de mooiste dagen van het jaar, bekent Fons. O ja, voegt hij er aan toe, ik ben ook lid van ‘De Zeelse Vlegeldorsers’. Da’s een groepje van een man of tien, ontstaan uit de Landelijke Gilde. Dat bestaat al meer dan dertig jaar. Ik zaai ieder jaar een plekje rogge en in de maand juli pikken we het graan zoals vroeger en binden het op in schoven. Die worden in onze schuur opgeslagen. Ik heb zo’n drie katers in dienst die er voor zorgen dat onze schuur muisvrij blijft, want anders blijft er niet veel meer over om te vlegelen. We oefenen regelmatig hier op ’t hof en vijf-zes keer per jaar geven we vlegeldemonstraties. Dat heeft iedere keer veel bekijks en wij met ons groepje, vinden dat gewoon plezant. |
Terugblik Ik ben blij en dankbaar dat Valerie en ik samen oud mogen worden en dat we nog in goede gezondheid zijn. Ook bij ons liep niet alles over rozen, maar aan de eindmeet vervagen de tegenslagen en waar je deugd aan beleefd hebt, dat blijft je bij. En dat is maar goed zo. Een boer is eigenlijk een kunstenaar. Een akker die goed verzorgd is, dat is eigenlijk een kunstwerk. Ge moet dat maar eens proberen na te doen! Met deze wijsheid neem ik afscheid van Fons en Valerie. Bedankt voor de deugddoende babbel en dat je nog lang samen mag toeven op ’t Schaliënhof. Mark De Block |
© Mark De Block
Thuiskomen |